ZNA Labgids - PCR kwalitatief voor bepalen van Epstein Barr virus

Trefwoorden:Epstein Barr PCR, EBV PCR (kwalitatief)

Ga terug

Parameter Waarde
STAALTYPE weefsel / biopt; punctievloeistof; BAL - Broncho Alveolaire Lavage
RECIPIËNT Steriel potje, Steriele tube
ACTIVITEITENCENTRA MI
AFNAME-HOEVEELHEID minstens 350 µL
ALGEMENE OPMERKINGEN
TRANSPORTWIJZE PRIMAIR STAAL Kamertemperatuur
TRANSPORTWIJZE VERZENDING EXTRAMUROS
METHODE cobas 6800 EBV Test
UITVOERFREQUENTIE minstens 2x per week
MAXIMALE ANTWOORDTIJD (excl. Pre-analytisch transport) 1 week
BIJ-AANVRAGEN
ONDER ACCREDITATIE (BELAC MED-318) Ja
RIZIV-REGELS
RIZIV-NOMENCLATUUR
NON-RIZIV AANREKENING 18130: Aangerekendbedrag: 45 €
BIJKOMENDE OPMERKINGEN AANREKENING Deze analyse is ten laste van de patiënt en bedraagt €45 voor ZNA-patiënten en €65 voor niet-ZNA-patiënten.
klinische fiche Epstein-Barr virus
Algemeen
Net zoals HSV1 en 2, VZV, CMV, HHV6, HHV7 en HHV8 behoort het Epstein-Barr virus tot de humane herpesvirussen. Het heeft zichzelf gespecialiseerd tot een uiterst effectieve parasiet van B-lymfocyten. Het virus is elektronenmicroscopisch ontdekt uit een biopsie van een B-cel neoplasie, een Afrikaans Burkitt lymfoom. Dat dit virus ook mononucleosis infectiosa veroorzaakt werd later bij toeval ontdekt. EBV heeft een veel beperkter weefseltropisme dan HSV, waarbij het enkel B-cellen kan infecteren en sommige epitheelcellen. De virale eiwitten die worden geproduceerd tijdens een productieve infectie worden gegroepeerd als vroege antigenen (early antigen, EA), viral capsid antigen (VCA) en de membraan antigenen (MA). Tijdens infectie van B-cellen zonder productie van virus gaat het virale genetisch materiaal enkel mee delen met de celdeling. In dat geval worden er enkele antigenen tot expressie gebracht op de geparasiteerde B-cel, zoals het Epstein-Barr nuclear antigen (EBNA-1, 2, 3A, 3B en 3C), latent proteins (LPs), latente membraan proteïnes (LMP 1 en 2) en Epstein-Barr encoded RNA (EBER-1 en 2). Ziekte door EBV is uiteindelijk het resultaat van een over-actieve immuunrespons (mononucleosis infectiosa) of net het uitblijven van een adequate immuuncontrole (lymfomen en hairy leukoplakia). T-cellen zijn noodzakelijk om de B-cel groei onder controle te houden, welke door het EBV ongecontroleerd prolifereren. Deze geactiveerde en delende B-cellen produceren een IgM-antilichaam gericht tegen het zogenaamde Paul-Bunnel antigeen. Dit zijn de heterofiele antilichamen die worden gebruikt in de diagnostiek van EBV-infectie (Monospot). Na infectie blijft het virus persisteren in enkele B-cellen en kunnen worden uitgescheiden via speeksel. Meer dan 90% van de geïnfecteerde mensen scheiden het virus levenslang periodiek uit (vandaar wordt mononucleosis infectiosa in de volksmond ook wel “de kusjesziekte” genoemd).
 
Klinische achtergrond
Mononucleosis infectiosa is het gevolg van een strijd tussen de geïnfecteerde B-cellen en de beschermende T-cellen, welke microscopisch een atypische morfologie ontwikkelen (daarom ook wel atypische lymfocyten genoemd). Deze atypische lymfocyten (mononucleairen) zijn tijdens infectie talrijk aanwezig (vandaar de naam “mononucleosis”). De T-lymfocyten stapelen zich ook op in de lever, de milt en de lymfklieren, wat klinisch tot uiting komt als hepatosplenomegalie en lymfadenopathie (exsudatieve faryngitis). Het meest uitgesproken symptoom is echter een extreme vermoeidheid. De ziekte is weinig gevaarlijk bij gezonde mensen, maar er moet wel altijd opgelet worden voor miltruptuur, obstructie van de larynx en eventuele neurologische verschijnselen (meningoencefalitis en Guillain-Barré).
Meer omstreden is de zogenaamde chronische EBV-infectie. Deze zou een chronische vermoeidheid veroorzaken, met een laaggradige koorts, hoofd- en keelpijn.
Bij patiënten zonder een adequate T-cel immuniteit om de groei van de B-cellen te onderdrukken (bv door een genetisch defect, immunosuppressiva of HIV), kan het EBV een B-cel proliferatieve aandoening induceren (bv Burkitt-lymfoom). Een andere proliferatieve aandoening van EBV is hairy oral leukoplakia, welk laesies op de tong en mondmucosa veroorzaakt door infectie en proliferatie van epitheelcellen.
Het Afrikaanse Burkitt lymfoom zou getriggerd worden door de co-infectie met Plasmodium (malaria). Het mechanisme hierachter is nog niet volledig opgehelderd.
In de Aziatische bevolking is nasofaryngeaal carcinoom endemisch, waarin EBV-DNA teruggevonden kan worden. Deze maligniteit is van epitheliale origine.
 
Diagnostische achtergrond
Algemeen bloedbeeld en heterofiele antilichamen:
Klassiek vindt men bij een EBV-infectie een leukocytose, waarbij de lymfocyten 60 tot 70% van de WBC’en uitmaken. De stijging van lymfocyten komt voornamelijk door het aantal atypische lymfocyten, die ongeveer 30% van het leukocyten aantal uitmaken (maar dit is al significant vanaf 10% van de lymfocyten) en is vaak het eerste aanwijzing dat positief wordt (heterofiele antilichamen en serologie ziet men in een verdere fase). Atypische lymfocyten vindt men echter ook terug bij enkele andere infectieuze aandoeningen en is daarom minder specifiek.  Heterofiele antilichamen kunnen aanwezig zijn, maar deze zijn niet altijd te detecteren.
 
Serologie:
Serologie is meer betrouwbaar dan de heterofiele antilichamen, maar kan zeer complex zijn. Tijdens een productieve infectie worden er eerst antilichamen gevormd tegen de componenten van het virion zelf, namelijk VCA en MA en nadien tegen het EA. Na productieve infectie worden de antilichamen gevormd tegen de nucleaire antigenen (EBNAs). Een screening voor al dan niet een actieve EBV gebeurt in het labo met de EBNA-antilichamen (indien positief is het bijgevolg geen actieve EBV-infectie en wordt verdere serologie normaliter niet uitgevoerd).
 
PCR:
PCR kan gebruikt worden voor de directe identificatie van het virus in bloed en eventueel andere lichaamsvochten. Tijdens het begin van een actieve infectie vindt men EBV-DNA terug bij 40-70% van de mensen. Dit aantal stijgt naar 90%  bij het verdere verloop van de infectie.

Ga terug