Klinisch toepassingsgebied: De term ‘microalbuminurie’ verwijst naar een lichte toename van de urinaire excretie van albumine. Het belang van zijn opsporing werd het eerst aangetoond bij diabetespatiënten: ·bij insulinedependente diabetespatiënten als teken van nieraantasting ·bij niet-insulinedependente diabetespatiënten als voorspellende factor van zowel renale complicaties als van cardiovasculaire morbiditeit. Bij normale personen gaat een geringe hoeveelheid plasma-albumine over in de primaire urine. Het grootste deel van het gefilterde albumine wordt gereabsorbeerd in de proximale tubulus door een actief proces. De normale excretie van albumine in urine bedraagt maximaal 30 mg/24 uur of 20 mg/l. Microalbuminurie wordt gedefinieerd als de urinaire excretie van albumine tussen de 30 en 300 mg/24 uur (of 200 mg/l), waargenomen over een periode van 1 tot 6 maanden, minstens 2 maal in 3 urinemonsters. Boven de 300 mg/24 uur spreekt men over ‘albuminurie’. Het belang van de microalbuminurie bepaling is de vroege detectie van patiënten met een verhoogd risico op diabetische nefropathie, zodat door adequate therapie het verlies van nierfunctie kan vermeden of verminderd worden. Opmerkingen: Het onderscheid moet gemaakt worden tussen micro-albuminerie (30-300 mg/24u) en een fysiologische proteïnurie, een transitaire proteinurie bij bepaalde aandoeningen (bijv. urineweginfectie, koorts,…) of orthostatische proteinurie. Interpretatietabel: Detectielimiet = 3mg/l (bron= bijsluiter roche), meetbereik tot 400 mg/l (= concentratie bovenste callibrator). Indien > 400 mg/l moet het staal verdund worden (1:11). |